Wat is het? Het zenuwstelsel bestaat uit een centraal gedeelte (hersenen en ruggenmerg) en een perifeer gedeelte (perifere zenuwen en autonome zenuwstelsel). De hersenen bevinden zich in de schedel. Het ruggenmerg loopt doorheen de wervels, van het hoofd tot de onderrug.
De perifere zenuwen zijn vertakkingen van het ruggenmerg. Een deel ervan zijn motorische zenuwen die zorgen voor de werking van de spieren. Een ander deel zijn de gevoelszenuwen die instaan voor de gewaarwordingen zoals pijn, drukgevoel, warmte- en koudegevoel, tastzin e.d.
Ten slotte is er nog een ingewikkeld systeem van autonome zenuwen. Dat zijn zenuwen die zorgen dat een aantal functies automatisch gebeuren en die we dus niet bewust controleren, zoals aanpassing van de bloeddruk aan activiteiten, werking van het hart, aanmaak van zweet, darmwerking enzovoort. Met elk van deze systemen kan het foutlopen.
Daarom bestaat er een hele batterij tests om na te gaan wat er loos is. Dit gebeurt in een neurologisch onderzoek.
Uit wat bestaat het neurologisch onderzoek? Het belangrijkste onderdeel van het neurologisch onderzoek bestaat uit een uitgebreide bevraging over de aard van je klachten. Zo kan de arts je bewustzijnsniveau beoordelen, krijgt hij een idee over je taal- en spraakvaardigheden en mentale toestand, en kan hij inschatten of je adequaat en goed georiënteerd bent in tijd en ruimte. Deze stap kan vaak onnodige verdere onderzoeken voorkomen.
Vervolgens zal de arts een neurologisch onderzoek doen. Hij onderzoekt dan:
je vitale functies (hartwerking, bloeddruk, ademhaling), hogere hersenfuncties (denken, geheugen, plannen), hersenzenuwen (bijv. de spieren van het gelaat, de tong), motorische functies (kracht en beweging), coördinatie, reflexen, je sensibiliteit (gevoel). Dit gebeurt meestal volgens een vast schema, zodat er niets over het hoofd kan worden gezien. Linker- en rechterzijde van het lichaam worden altijd met elkaar vergeleken. Hieronder een greep uit de voornaamste tests tijdens neurologisch onderzoek.
Rechtstaand Je wordt gevraagd om enkele keren heen en weer te stappen, 10 passen op een rechte lijn te zetten en een aantal keer op tenen en hielen te lopen. De arts let op bijvoorbeeld het afwijken van de rechte lijn (evenwichtsverlies) of startmoeilijkheden.
Een andere evenwichtstest is de proef van Romberg. Hierbij sta je recht met de voeten tegen elkaar en de armen gestrekt met de handpalmen naar boven, eerst met de ogen open en vervolgens gesloten.
Zittend Onderzoek van de oogvolgbewegingen (je volgt de vinger van de arts met de ogen, zonder het hoofd te bewegen) en de lichtreflex (pupilverkleining bij schijnen met een lichtbron in het oog) geeft onder meer informatie over bepaalde hersenzenuwen (bvb. de gezichtszenuw).
Een andere test om de werking van de gezichtszenuw na te kijken is de confrontatietest. Je kijkt dan naar de neus van de arts, hij beweegt zijn vingers in alle quadranten van het gezichtsveld en je wijst de zijde van de bewegende vingers aan.
Om je tanden te laten zien en de ogen te kunnen sluiten is een correcte werking van de aangezichtszenuw nodig.
De ondertongzenuw wordt getest door de uitgestoken tong heen en weer te bewegen.
De gehoorzenuw wordt o.a. getest met de proef van Weber: de arts plaatst een aangeslagen stemvork op het midden het hoofd en vraagt je waar je de trillingen het beste hoort.
De spierkracht wordt getest door de krijpkracht na te gaan: je knijpt zo hard je kunt in de vingers van de arts. Ook hier worden de linker- en rechterzijde met elkaar vergeleken.
De vinger-neusproef: met de ogen eerst open en daarna gesloten worden afwisselend de linker en rechter wijsvinger naar de neus gebracht. Is er een letsel in de kleine hersenen, dan wordt deze beweging schokkerig uitgevoerd. Soms slaagt men er niet in de vinger naar het topje van de neus te brengen.
Bij onder meer een letsel in de kleine hersenen is de diadochokinesie (d.i. met beide handen snel afwisselende draaibewegingen uitvoeren) vertraagd of onhandig.
Versterkte peesreflexen (reflexhyperreactiviteit) wijzen op afwijkingen in het centraal zenuwstelsel, verminderde reflexen duiden dan weer op letsels in de zenuwwortels of perifere zenuwen. Er zijn verschillende tests van de peesreflexen: de bicepspeesreflex (met reflexhamer aantikken leidt tot buigen van de elleboog), de kniepeesreflex (kloppen op de kniepees doet het been strekken) en de achillespeesreflex (bekloppen van de achillespees doet de voet naar beneden bewegen).
Liggend Nekstijfheid kan getest worden aan de hand van het teken van Brudzinski en het teken van Kernig. Bij prikkeling van de hersenvliezen zullen bij het eerste teken de knieën spontaan gebogen worden bij buigen van de nek; bij het tweede is het strekken van de knie bij een tot 90° gebogen heup pijnlijk.
De proef van Mingazzini (benen opgetrokken houden gedurende 30 seconden met gesloten ogen) en de knie-hielproef (hiel van de ene voet op knie van het andere been zetten en naar beneden laten glijden met gesloten ogen) testen de controle over de bewegingen van beide benen. De proef van Barré is gelijkaardig aan die van Mingazzini, maar test de motoriek van de armen (armen gestrekt houden met gesloten ogen).
Bij het strijken van een halfscherp voorwerp langs de voetzool, zal de grote teen normaal gezien buigen (voetzoolreflex). Strekken van de grote teen met waaiervormige spreiding van de andere tenen is abnormaal (teken van Babinski) en wijst op een letsel van het ruggenmerg.
Gevoeligheid wordt enkel getest wanneer men vermoedt dat dit verstoord is (bvb. je wordt met een scherp voorwerp aangeraakt en men vraagt je of dit scherp of bot aanvoelt).
Aanvullend onderzoek Afhankelijk van de bevindingen tijdens het neurologisch onderzoek zal je arts eventueel nog aanvullende onderzoeken aanvragen zoals een CT- of MRI-scan.
Meestal stuurt hij je door naar een neuroloog voor verdere oppuntstelling van de diagnose.